In het vroege voorjaar is de bodem van menig landgoed of park bekleed met een tapijt van bloeiende roze, blauwe en witte bosanemonen. De tere bloem opent zich alleen als de zon schijnt. Dit knolletje is genoemd naar de nymf Anemone, die is betoverd. Hoe dat zo gekomen is verhaalt deze Griekse legende:
In de tijd dat de goden nog op aarde leefden werd de god van de westenwind, Zephyros verliefd op de kleine nimf Anemone, die heerste over de natuur. Ze was nymfomaan: ze hield van alle mannen. Vooral goden kon ze niet weerstaan. De god van de westenwind wilde zijn geliefde echter alleen voor zichzelf hebben en deed zijn beklag bij Hera, de koningin der goden en echtgenote van Zeus, de oppergod. Zeus kon geen vrouwelijk schoon weerstaan, waar Hera erg onder leed. Daarom kon ze als geen ander meeleven met de god van de westenwind. Zij wilde verder liefdesverdriet voorkomen en veranderde Anemone in een bosplantje, zodat ze niemand meer kon verleiden. Dat werkte zo goed dat zelfs Zephyros haar aanvankelijk niet kon vinden. Maandenlang was hij op zoek naar de geliefde die hij zo intens miste. Overal riep hij haar naam: “Anemone, Anemone!” maar kon haar niet vinden. Op een lentedag herkende hij haar toen ze in alle vroegte haar betoverende bloem opende naar de zon. Sindsdien zijn ze vaak samen. Hoe je dat ziet? Let eens op de westenwind die door de tere bloemen ritselt. Als een anemoon zich beweegt in de wind, dan weet je dat ze weer samen zijn: dan streelt en kust de god van de westenwind zijn geliefde Anemone.
Knolgewassen als de anemoon zijn van oorsprong bolplanten die groeien onder bomen. Alleen in het vroege voorjaar, als de bomen nog kaal zijn, krijgen ze voldoende licht om in een korte tijd te groeien en te bloeien. Observeer eens hoe mooi en kwetsbaar een anemoon uit de grond komt: steeltje en blad zijn gebogen en verheffen zich zodra ze boven de grond komen, weldra gevolgd door de bloem.
Een anemoon is een stinzeplant, net als sneeuwklokje, holwortel, bonte krokus, daslook en winterakoniet. In de late middeleeuwen namen de ‘rijke heren’ ze op hun verre reizen mee terug omdat ze als knolltjes makkelijk bewaard konden worden en plantten ze op hun landgoederen. Die ‘rijke heren’ woonden in stenen huizen, ‘stinzen’ genaamd. Daar zijn de ‘stinzeplanten’ in de loop van de eeuwen verwilderd.
© Els Baars, Natuurverhalen.nl