Een van de weinige inheemse bloemen die u in de winter hier en daar nog bloeiend op grasvelden en weiden kunt aantreffen, is het lieflijke madeliefje. Vele sprookjes dateren van voor onze jaartelling, waarschijnlijk werd ook deze over het madeliefje al verteld door onze Bataafse oermoeders. Luister naar dit vertederende verhaal:
Op de weg van niks naar nergens stond een haveloos houten huisje. In dat huisje woonde de dochter van een tovenaar, maar ze leek niet op haar vader en kon niet toveren. Dat deerde haar niet. Ze was een aardige, geduldige vrouw die met zorg en toewijding in haar moestuin werkte en de wol van haar schapen spon voor warme truien die haar man en haar zoontje voor de kou behoedden. In die lang vervlogen dagen waren er geen winkels vol speelgoed, maar haar zoon verveelde zich geen moment. Hij speelde dagelijks in de moestuin bij zijn moeder of in het bos bij zijn vader.
Op stormachtige herfstdagen en in gure winterperioden speelde de jongen thuis. In die tijd maakten vaders en moeders zelf speelgoed voor hun kinderen. Op een dag kletterde de regen tegen de ramen en moeder en zoon maakten bloemetjes. Rond een geel hartje plakten ze vele kleine rechte witte bloemblaadjes. Zijn moeder maakte met een mesje de smalle bloemblaadjes maar toen ze bijna klaar was schoot het mesje uit en sneed ze zich in haar vinger. Enkele druppels bloed kleurden de bloemrandjes rood. Ze gooide de mislukte bloemetjes weg en begon opnieuw. Het jongetje haalde ze later uit de afvalbak en bewaarde die in een doosje onder zijn bed.
Al ras bleek dat de jongen de bovenaardse eigenschappen van zijn opa had geërfd en hij ontwikkelde zich tot een goede tovenaar. Vele jaren later vond hij zijn doosje terug met de bloemen die zijn moeder had weggegooid nadat zij zich had gesneden. Hij liep naar buiten en ter nagedachtenis aan zijn lieve moeder blies hij leven in de witte bloemen met de rode randjes. De bloemen zouden de mensen opvrolijken en vooral de kinderen plezieren. Hij noemde ze madeliefje, wat ‘lieve moeder’ betekent. Deze witte bloemen hadden het zo naar hun zin, dat ze zich wijd en zijd verspreidden.
Hoe weten we dat onze madeliefjes afstammen van deze toverbloemen? Als je goed kijkt zie je dat ’s morgens als de zon nog niet schijnt, de bloempjes gesloten zijn en dat de uiteinden van de bloemblaadjes aan de bovenste punten roodgekleurd zijn. Als de zon schijnt gaat de bloem open, kijk dan aan de onderkant en je ziet dat ze afkomstig is van de bloem van het jongentje.
Het madeliefje groeit op zonnige plaatsen waar mensen of dieren lopen, waardoor de begroeiing kort wordt gehouden. Het zijn een bijzonder planten, als een van de weinigen overleven ze ondanks dat ze platgelopen of met de grasmaaier kort gehouden te worden, net zoals weegbree. Dat noemen we een ‘tredplantje’. Het zijn typische pioniersplantjes, die snel door hogere planten overwoekerd worden en verdwijnen. Het madeliefje is een echte zonliefhebber: het opent zich als de zon schijnt en sluit zich ’s avonds en op zonloze dagen.
© Els Baars, Natuurverhalen.nl