In het voorjaar keren de steltlopers terug uit de warme overwinteringslanden en bevolken opnieuw onze drassige gebieden. Er zijn verschillende soorten steltlopers, zoals grutto, reiger, ooievaar, kluut, tureluur en wulp. Eens waren ze allemaal hetzelfde, maar daar is door overbevolking verandering in gekomen. Wat er gebeurd is, lees je in dit nieuwe sprookje:
Vanaf de kale stomp van een dode boom keek de wijze, oude Limosa Grutto toe hoe haar soortgenoten naar voedsel zochten. Op hun ranke, dunne poten die op stelten leken, liepen ze statig over de zompige aarde. Maar de manier waarop ze zich gedroegen was allesbehalve statig te noemen: elke dag opnieuw werd er gevochten om de beste voedselplekken met als gevolg dat alleen de grootste, sterkste, slimste en brutaalste vogels genoeg te eten kregen. Weemoedig dacht ze aan haar jeugd, toen er nog voedsel in overvloed was. Toen ze alleen maar hun snavel in de zachte bodem hoefden te steken om allerhande bodemdiertjes te verschalken. Maar het gevolg van die overvloed was geweest dat er steeds meer nakomelingen kwamen en het vochtige land langs de rivieren en meren overbevolkt was geraakt. Hoe vaak had ze de anderen niet gewaarschuwd dat dit zo niet door kon gaan? Ze hadden haar beleefd aangehoord, want Limosa stond in hoog aanzien, maar er was niets veranderd.
En nu was het voedsel schaars geworden en de gezelligheid en eensgezindheid van vroeger hadden plaatsgemaakt voor egoïsme en na-ijver. Iedereen was alleen nog maar geïnteresseerd in het vullen van de eigen maag.
Elke dag opnieuw moest Limosa toezien hoe de na-ijver onder haar soortgenoten groter en groter werd. En terwijl ze vroeger vrolijk “ottoo, ottoo, ottoo” riep, slaakte ze tegenwoordig een bezorgd “gutteguttegut, gutteguttegut”.
Om even de misère te ontvluchten, vloog Limosa op een dag naar zee. Op een duin gezeten, ontwaarde ze een oude bekende. Door de honger in zijn jeugd waren zowel zijn poten als zijn snavel eigenlijk onvolgroeid gebleven, waardoor hij met kleine stapjes voortbewoog. Limosa vloog naar hem toe en zei: “Wat fijn je te zien, Arenaria. Hoe gaat het met je? Ik heb een poosje naar je zitten kijken en je loopt maar heen en weer tussen de stenen en de schelpen. Wat ben je aan het doen?”
De kleine steltloper antwoordde: “Toen ik op een dag alweer met een lege maag door de grote vogels werd weggejaagd, ben ik gevlucht. Toen ik onderweg even uitrustte zag ik een merel mos en blaadjes omdraaien en de daaronder verstopte wormpjes en insectjes oppikken. Ik vond het zo’n goed idee dat ik het ook ging doen, maar ook hij joeg me weg. Teleurgesteld vloog ik verder, tot ik bij de grote zee kwam en niet verder kon. Daar lag wat dode vis aan de kant en dat at ik op. Het was niet bepaald lekker, maar het vulde mijn maag, en ik dacht: wat die merel kan, kan ik ook. Op het strand draaide ik de schelpen en stenen om. Er zaten niet alleen stukjes dode vis onder, maar ook andere kleine beestjes. Ze smaakten zout en waren niet lekker, maar ja, inmiddels ben ik eraan gewend geraakt en vind ze best te eten en het mooiste is, er is genoeg. Ik ben nu sterk en gezond en blijf hier wonen.” Limosa knikte en zei: “Ik noem je voortaan steenloper omdat je stenen omdraait.”
’s Avonds vloog Limosa terug en overzag de drassige velden vanaf haar boomstronk. Door haar bezoekje aan steenloper besefte ze dat specialisatie dé oplossing was voor het voedselprobleem.
Eigenlijk, zo mijmerde ze, is die steenloper door anders te gaan eten een hele slimme vogel. Maar garnaaltjes, dode vis – Limosa Grutto moest er niet aan denken!
De volgende ochtend zat ze toe te kijken hoe de kuikens insecten tussen het gras vandaan hapten. Daardoor herinnerde ze zich het plezier waarmee zijzelf als nestvlieder omhoogsprong om vliegjes uit de lucht te pikken. Was dat de oplossing: insecten eten in plaats van wormen? Wekenlang oefende ze om insecten uit de lucht te vangen. Het was een dwaas gezicht haar met haar lange snavel en lange poten onhandig door de lucht te zien buitelen. Iedereen moest erom lachen. “Hoe ouder hoe gekker,” zeiden ze tegen elkaar als ze naar haar wonderlijke capriolen keken. Ze stopte ermee omdat het te veel energie kostte, niet omdat ze werd uitgelachen. Of toch wel?
Limosa Grutto bleef piekeren over een mogelijkheid om haar doel te bereiken en toen ze weer eens naar het strijdgewoel zat te kijken, realiseerde ze zich voor het eerst dat zij en haar familie een langere snavel hadden dan de andere. Was dat de sleutel? Ze hadden die langere snavel toch niet voor niets? Met eindeloos geduld leerde ze zichzelf aan om wormen dieper in de zachte grond te zoeken. Telkens als ze haar snavel aan een diepe steen stootte merkte ze hoeveel gevoel er in haar snavelpunt zat, maar vasthoudend als ze was oefende ze net zo lang tot ze met haar snavelpunt kon voelen of er een worm of emelt in de bodem zat.
Langzaam gingen steeds meer families met langere snavels zich toeleggen op het vinden van diepliggend voedsel. Hierdoor kwam er steeds meer voedsel vrij voor de vogels met kortere snavels.
Als Limosa tegenwoordig na een lekkere maaltijd aan het uitbuiken is op haar boomstronk en het veld overziet waarop haar soortgenoten weer kunnen genieten van het aanwezige voedsel, hoor je haar vaak enthousiast uitroepen: “gruttoogruttoogruttoo.”
Steltlopers zijn vogels met meestal lange poten die geschikt zijn om door het water te lopen. Het zijn echte specialisten die door de uiteenlopende snavellengtes ieder in een andere deel van de bodem hun eten vinden.
De grutto (Limosa limosa) behoort tot dezelfde familie als de steenloper. De punt van de lange snavel, tussen de 7 en 11 cm, zit vol zenuwen waardoor die heel gevoelig is. Hierdoor kunnen ze wormen en emelten pakken die dieper in de grond leven. Met zijn lange poten, een spanwijdte van ongeveer 70 cm en zijn neiging om op een hekje in het grasland te staan, is de grutto een opvallende vogel in de weilanden. De oudst bekende grutto werd 29 jaar.
De grutto’s uit noordwestelijk Europa overwinteren in West-Afrika. In het voorjaar vliegt 90% van hen terug naar hun geboortegebied in de vochtige veenweiden in Nederland om te broeden. Bij aankomst eet het mannetje heel veel regenwormen die hem zijn prachtige roestbruine kleur geven; vrouwtjes vinden dat erg aantrekkelijk. De jongen vangen, nadat ze uit het ei zijn gekomen, direct zelf insecten in het vochtige langere gras, maar door onder meer de verlaging van de waterstand en het vroege maaien komen slechts weinig jongen tot wasdom. In twintig jaar is hun aantal meer dan gehalveerd, wat zeer alarmerend is. Het specialisme van de grutto’s redt hen in het sprookje, maar levert hen nu ook problemen op. Ze zijn onder veranderende leefomstandigheden niet flexibel in het vinden van andere voedselbronnen.
De steenloper (Arenaria interpres) is een kleine steltloper met een spanwijdte van een kleine 50 cm en opvallend kleine oranje poten. Je ziet hem overal in de wereld langs kusten. “Onze” steenlopers broeden in mei en juni op rotseilandjes bij Groenland en Canada. De rest van het jaar zie je ze langs schelpenrijke stranden scharrelen, waar ze schelpen, steentjes en zeewier omdraaien op zoek naar strandvlooien en ander klein spul, of langs stenige kusten zoals pieren, dijken en dammen, waar ze tussen de basaltblokken naar iets eetbaars zoeken, steeds net op tijd wegrennend of opvliegend voor aankomende golven. Tussen de stenen en schelpen zijn ze lastig te zien door hun perfecte schutkleuren.
© Els Baars, Natuurverhalen.nl