de Gaai, niks voor niks (073)

Een gaai is niet zo maar een mooie, opvallende en luidruchtige vogel geworden. Ze was een lieve, onopvallende en verlegen vogel die opvallend, slim en sterk wilde zijn. Moeilijke avonturen gaven haar de helder blauwe vleugelveren, de witte stuit, zwarte snavel en brutale gedrag. Lees in dit nieuwe sprookje wat ze daarvoor moest doen.

Op een dag zat in Vlaanderen een onopvallend lichtbruine vogel stil op een tak voor zich uit te mopperen. Plots hoorde ze een zachte stem naast zich: “Waarom ben je zo aan het klagen, gaaitje?”  De vogel kon haar ogen niet geloven toen ze een doorzichtige kleine verschijning op een twijgje voor zich zag staan. “Wie ben jij?” vroeg ze.
“Ik ben een fee. Waarom ben je zo ontevreden? Ik vind je een lieverd en zie dat alle vogels dol op je zijn.”
De sombere gaai antwoordde: “Ik hoor niet echt bij mijn familie, de kraaien. Ik ben  lelijk, dom en slap. Mijn leven zou veel fijner zijn als ik mooi, opvallend, slim en sterk ben.”
De kleine fee liet haar toverstokje zien en zei: “Ik maak al je wensen waar, alles kan. Zeg me wat je wilt.”
De gaai straalde. “Ik wil een  kleurig verenpak, met helderblauw op mijn vleugels en ik wil opvallend witte veren als ik vlieg. En,” zo vervolgde ze verlegen, ”een grote snavel en haren op mijn kop zoals de mensen, strak naar achter gekamd.
“O. K.” zei de kleine fee “maar voor iedere wens moet je een moeilijk avontuur doorstaan.. Niks voor niks. Zie je daar die hoge berg? Als je goed zoekt vind je daar je mooie blauwe kleur. Vlieg dan naar de stad in het dal en pik van de mensen het gekamde haar. Maar eerst ga je naar de steenkolenmijn en graaf daar diep.”
Vol ongeloof keek de vogel de fee aan, “Dank je wel. Ik wil niet ondankbaar lijken, maar ik wil ook zo graag sterk en slim zijn als de andere kraaien, zodat ik in de winter geen honger lijd.”
De fee zei glimlachend: “Maak je geen zorgen, gaaitje, daar zorg ik ook voor. Ga nu.”
In de steenkolenmijn hakte de gaai met moeite in de zwarte stenen en na uren was ze slechts een snavel diep. Hardop vervloekte ze de fee, die plots lachend voor haar stond.
“Ik zei je toch: niks voor  niks? Stop maar en ga je kleuren halen op de berg.”
Die berg was veel hoger dan ze dacht, de lucht was ijl. Uitgeput en naar adem snakkend kwam ze boven. Trots dat ze de helse tocht had doorstaan zag ze dat er sneeuw op haar veren lag. Net onder de top lag een schitterend meer, met de helder blauwe kleur waar ze van droomde. Het meer gaf haar zonder aarzelen blauw voor haar vleugels. Dolblij vervolgde ze haar tocht naar de stad en ging op een hoge toren uitrusten. ‘De stad is als een mierenhoop,’ dacht ze hardop. ‘de mensen lopen in lange rijen achter elkaar en verdwijnen in hun holletjes of in de tunnels onder de grond.’
Ze vloog naar een zonnige plek waar ze allemaal op een hoopje bij elkaar zaten en streek neer op het hoofd van een man met achterover gekamd haar. Ze wilde haren pakken, maar kreeg klappen en kon ter nauwer nood ontkomen. Dagen zat ze in de bomen rond het plein over een list na te denken. Als een man in de zon zat te dutten vloog ze snel naar beneden om in één beweging een streepje haar te stelen.

Tenslotte vloog ze blij terug naar huis, waar de fee al wachtte in haar boom. “ Tevreden?”
“Ja, ja, zeer, ik heb het wit van de sneeuw, het blauw van het bergmeer, het zwart van de kolen èn mooie haren. Maar nu wil ik nog slim en sterk worden.”
De fee glimlachte: “Kom, kijk eens in het water naar je zelf.”
De gaai was verbijsterd.  Ze zag een grote sterke vogel met fonkelende ogen en een mooi blauw, zwart, wit en bruin verenkleed. Ze had door het vele vliegen en harde werk een brede borst en een grote sterke zwarte snavel die nog groter leek door de zwarte streep aan weerszijde.
“En slim ben je ook, gaai, want anders had je die mooie zwarte haren niet op je kop gehad. Je wensen zijn vervuld, ik ga nu weg. En weet je, ik heb je mooie bruine kleur van vroeger op de borst en buik laten zitten, als herinnering aan wie je ooit was.”
Weg was de fee en de gaai  kraste trots.

De gaai hoort bij de kraaienfamilie, net als de ekster, kauw en raaf. Lang werd hij ‘Vlaamse Gaai’ genoemd, maar na een nieuwe indeling rest nog ‘Gaai’. Het zijn schuwe bosvogels. Alle dieren in het bos gebruiken zijn alarm. Deze slimme en brutale vogels trekken steeds meer naar de steden en de dorpen, doordat daar steeds meer eikenbomen groeien. Het zijn echte ‘bosbouwers’: in de herfst begraven  ze een wintervoorraad eikels in het bos, maar ook in de tuin. Uit de vergeten eikels groeien duizenden eikenbomen. Het gaat goed met de soort en neemt gestaag in aantal toe.

 

© Els Baars, Natuurverhalen.nl

Post Author
Els Baars
Natuurverhalen