De avonturen van Pica Ekster (104)

Het zijn net mensen – die eksters. Net als in de mensenmaatschappij kennen ze rangen en standen. En pubereksters die zich vaak roekeloos gedragen. Ze kennen zelfs een ongezond levende “patatgeneratie”. En ze zijn monogaam, althans in principe, want ook sommige ekstermannetjes gaan vreemd en doen hun best dat voor hun vrouw verborgen te houden. En ze maken zich zorgen over de toekomst van hun kroost. Ja, eksters zijn net mensen…

Het had Pica heel wat inspanning gekost uit zijn ei te breken en nu lag hij uitgeput en naakt op de bodem van het nest. Hij had best wel zin in eten, maar bovenal had hij het koud. Het liefst was hij weer terug gekropen in het warme ei. Zijn grote, opgezette ogen zaten nog dicht zodat hij nog niets kon zien; horen kon hij wel. En wat hij hoorde gaf hem instinctmatig een onrustig gevoel. “Ze zullen het niet makkelijk krijgen, die kinderen van ons. Zeker nu die ellendige kraaien in de buurt zijn komen wonen. Maar dat niet alleen… Laten we hopen dat ze zo slim zijn dat ze de gevaren waar wij eksters mee te maken hebben zullen weten te overleven. En dat ze net als wij in de hoogste boom en het beste leefgebied zullen kunnen wonen. Tja, laten we dat maar hopen,” besloot de vader zonder veel overtuiging.
Pica wist niet wat er bedoeld werd, maar één ding wist hij wel: leven is gevaarlijk en hij nam zich voor dat hij een slimme ekster zou worden en in de hoogste boom zou wonen.
Het regende en waaide, het nest in de hoge populier zwiepte heen en weer. Pica had honger en wachtte ongeduldig op eten. Hij hoorde het geklapwiek van een naderende vogel, maar het klonk anders dan anders. Hij wilde roepen “geef mij, geef mij”, maar hij herinnerde zich dat zijn moeder altijd zei: “Kinderen, maak geen geluid als je op ons eten wacht, anders wijs je de kraaien de weg. Alleen domme vogeltjes roepen.” Pica had dat goed in zijn oorgaten geknoopt en verstopte zich snel. Vanonder de nestveren kon hij zien dat een van zijn broertjes in de zwarte bek van een grote zwarte vogel uit het nest werd gesleurd. Die gebeurtenis maakte hem nog voorzichtiger. Zijn broertjes en zusje niet. Pica waarschuwde ze keer op keer maar ze waren zo roekeloos dat ze uit het nest vielen en door een kat werden weggesleurd of ten prooi vielen aan een snelle rover. Pica vond het een afschuwelijke ervaring, maar, dacht hij, ik heb het in elk geval overleefd.
Als enig overgebleven kind kreeg hij genoeg te eten en na twee maanden liep hij op zijn hoge poten en met zijn korte staart over het land, op zoek naar insecten. Hij was altijd alert, zich ervan bewust dat een nieuw gevaar ieder moment kon toeslaan. En jawel, net toen hij een dikke spin wilde pakken, hoorde hij een gaai opgewonden krassen. Pica aarzelde geen moment en zonder de spin vloog hij direct op, net de nagels van een springende kat ontwijkend. Terwijl hij trillend van angst op de tak zat te wippen, realiseerde hij zich dat hij opnieuw een gevaar had overleefd.
Diep in de herfst riep zijn vader hem bij zich. “Zoon, je bent nu groot, het is tijd om op eigen benen te staan.” Samen vlogen ze naar de top van de populier. “Pappa, hoeveel gevaren komen er nog?” Vader en zoon spraken lang voor ze afscheid namen en Pica zijn ouderlijk huis voorgoed verliet. Op weg naar zijn nieuwe avontuur, het avontuur van de groep.
Pica sloot zich aan bij een groep jongelingen uit de streek. Pubereksters hebben geen keus: samen ben je sterker dan alleen, meer ogen zien meer voedsel, zien eerder het gevaar en samen is het gezelliger en kan je dollen. Zo voeren ze in groepjes van twee of drie onder luid “gekekker” schijnaanvallen uit op katten.
Pica weet dat het gezellig maar ook keihard is, een jongerenwereld waarin de slimste en de sterkste de baas is, het beste eten en de beste plek krijgt. Wil hij ooit in de hoogste boom gaan wonen, dan moet hij leren de beste te worden. Hij vecht, krijst, dreigt, steelt en onderzoekt. Hij wordt de leider van de jeugdbende die de streek twee jaar lang onveilig maakt.

Die winter komt er een nieuw gevaar: de havik, een liefhebber van eksterbouten. Bijna iedere dag sleurt hij een kameraad in zijn klauwen mee. Deze razendsnelle, sluwe en sterke vogel is sneller, sterker en slimmer dan Pica en hij zoekt naar een manier om aan de dreiging van de roofvogel te ontkomen. Hij observeert dat de havik nooit dicht bij de mensen komt en neemt zijn groep mee naar de rand van de stad, naar de mensen. In de stad zijn tuinen en parken met genoeg insecten en dat niet alleen, mensen laten overal eten slingeren en een ekster vindt alles lekker, zelfs patat! Maar de mensen hebben een hekel aan eksters, waarom snapt Pica niet. Reigers zijn brutaler dan eksters, maar die worden niet verjaagd. Maar gelukkig zijn mensen niet zo snel als haviken.

Als Pica bijna 3 jaar oud is, is hij gespierd, sterk, slim en snel. Hij heeft al heel wat gevaren overwonnen maar zijn uiteindelijke doel heeft hij nog niet bereikt. Hij wil een leuke vrouw en kinderen, maar dat kan alleen als hij een goed leefgebied heeft, en hij wil de hoogste boom. Maar alle territoria zijn in het bezit van ervaren en sterke mannen en ondanks al zijn kracht en behendigheid verliest hij de gevechten met de ouderen. Daarom zoekt hij het leefgebied van het oudste mannetje uit, de zwakste. Iedere dag sluipt hij diens territorium binnen, vecht met de eigenaar, die uiteindelijk moe wordt en hem gedoogd aan de noordkant van zijn gebied. Maar Pica is nog niet tevreden, hij wil de hoogste populier en een nest met een dak en een gebied waar genoeg voedsel is.

Op een grijze najaarsdag komt de oude man niet terug op zijn nest en Pica ziet zijn kans schoon. Met veel vertoon van kracht jaagt hij het vrouw weg en eigent zich het grote nest toe. Nu hoeft hij alleen maar te wachten tot hij een vrouwtje tegenkomt dat inziet dat hij een goede “partij” is. Hij heeft nu immers een nest in de hoogste boom en een territorium met veel eten. Hij probeert indruk op de vrouwtjes te maken door snel de kopveren op te lichten, zijn staart als een waaier te openen en te sluiten en in korte glijvluchten achter ze aan te gaan. En zo vind hij de liefde van zijn leven die voor maar liefst acht eieren zorgt.
Pica kijkt gespannen toe hoe de jongen een voor een uit hun ei breken en uitgeput op de bodem van het nest liggen bij te komen. “Ze zullen het niet makkelijk krijgen, die kinderen van ons,” verzucht hij tegen zijn vrouw. “Laten we hopen dat ze zo slim zijn dat ze de gevaren waar wij eksters mee te maken hebben zullen weten te overleven…”

De ekster is een luidruchtige en intelligente vogel. Met zijn witte verenpak, dat in het zonlicht blauw en groenig metallic schittert, is het een opvallend mooie vogel. Ze zijn vaak niet populair omdat ze eieren en jonge vogels zouden roven. Op zich klopt dat wel, maar uit onderzoek blijkt dat ze er niet veel eten en de vogelstand niet beïnvloeden.
De aantallen eksters nemen af door verandering van de oorspronkelijke leefomgeving. Het waren vooral akkerbouwvogels, maar door de veranderingen in de landbouw is het voedsel sterk afgenomen. Door de toename van de roof door roofvogels, met name de haviken en kraaien, zijn ze zich dichter bij de mensen gaan leven, waar ook meer eten te halen is. Het zijn alleseters, die in voorjaar en zomer vooral insecten en aas (verkeersslachtoffers) eten en in de winter ook zaad en bessen en menselijk afval.
Het zijn vogels met stevige poten, die ze al als puber hebben. Ze scharrelen hun eten vooral op de grond bij elkaar.
Tot hun derde trekken ze in drukke, soms agressieve pubergroepen rond.
Volwassen bouwen ze grote takkennesten in hoge bomen, waarin ze een paar jaar achtereen broeden. Ervaren dieren bouwen een dak boven het nest tegen de regen. Het zijn monogame dieren. Niet veel mensen weten dat ze ook echt kunnen zingen. Voor de broedtijd zingen ze zachtjes een soort nasaal babbelliedje dat je alleen kunt horen als je dichtbij staat.
Voor de 18e eeuw werd de ekster een ‘graag geziene buurman genoemd’ omdat ze veel insecten en kleine knaagdieren aten en het afval van de mens opruimden. Bij de Romeinen waren ze zelfs een geliefd huisdier en buisbewaker.

Uit onderzoek is gebleken dat het stelen van glimmende voorwerpen die ze in hun nest bewaren een mythe is, die niet op waarheid berust. Het zijn wel heel nieuwsgierige vogels. Een ekster kan 15 jaar oud worden.

 

© Els Baars, Natuurverhalen.nl

 

 

 

 

Post Author
Els Baars
Natuurverhalen