Hoe de EGEL aan zijn stekels kwam (089)

Zodra het lente was en de eerste volle maan zich aan de hemel had laten zien, daalde de Schepper af naar de aarde om zijn werk te inspecteren. De dieren voelden instinctief wanneer het zover was – daar hadden ze geen kalender bij nodig. En dit keer hadden het nijlpaard en de antiloop met het oog op dat bezoek alle plantenetende dieren gemobiliseerd want, zo vonden ze, hun situatie verslechterde van jaar tot jaar en daar moest iets aan gebeuren. Dus gingen ze hun beklag doen.

“Kijk,” sprak de olifant, die meende dat op basis van zijn gewicht zijn woorden ook wel het meeste gewicht in de schaal zouden leggen, “wij hier halen ons voedsel uit bossen en wouden en weiden. We eten blaadjes en grassprietjes en doen geen schepsel kwaad. Andere dieren hebben daar niet genoeg aan en jagen op ons. Om ons op te eten! Daar zijn wij niet bepaald gelukkig mee, maar het is niet anders. Dat hebt U zo geregeld. Maar sinds U zo nodig de mens moest scheppen hebben we echt geen leven meer! Die heeft het zo ongeveer op alles en iedereen voorzien.”
“Weet je,” begon het konijn zich ermee te bemoeien, “dat mijn betovergrootvader de eerste twee mensen nog heeft zien komen? En dan moet je nu eens kijken hoeveel het er zijn. Dat plant zich maar voort of het niks is. En dan zeggen ze wat van ons…”
“Nu worden we van twee kanten bedreigd en dat is oneerlijk,” zette de olifant zijn pleidooi voort. “Als het ons lukt aan de mens te ontsnappen door de bossen in te vluchten, dan zit daar de leeuw op ons te wachten. Om maar iemand te noemen. Op deze manier zijn er binnenkort geen vegetariërs meer over. En dat kan toch niet Uw bedoeling zijn.”
“Nou,” zei de Schepper, “zo erg zal het toch niet zijn. Zo kun jij je gewicht in de strijd gooiden en…”
“Ja. Maar dat is echt niet voldoende,” viel hij de Schepper in de rede. “En bovendien: wat denkt U  van hen,” zei hij wijzend naar de cavia en de eekhoorn. Moeten die ook op hun gewicht vertrouwen?”
“Okee,” zei de Schepper terwijl hij door zijn grijze baard streek, “ik zie het probleem. Maar wat kan ik er aan doen?”
“Ik zou wel iets kunnen gebruiken waarmee ik zowel de roofzuchtige beesten als de roofzuchtige mensen beter op afstand kan houden,” vond de olifant. De Schepper gaf hem twee grote slagtanden.
“Zoiets wil ik ook wel,” zei de rinoceros. De Schepper gaf hem één grote hoorn op zijn neus en het beest veranderde meteen zijn naam in neushoorn.
“Voor mij is zoiets niet geschikt,” zei de eekhoorn. Daar ben ik te klein en te licht voor. Maar als ik harder zou kunnen rennen zou ik mijn achtervolgers beter van me kunnen afschudden. En ik wil ook graag een kleurtje waarmee ik minder opval in het bos.”
“En als mijn nek wat langer zou zijn, zou ik beter bij de boombladeren kunnen en heb ik meteen ook een beter zicht op iedereen die mij naar het leven staat,” sprak de giraffe.
En zo schonk de Schepper iedere planteneter iets om zich beter te kunnen verdedigen. Sommigen kregen een schutkleur waardoor ze minder zichtbaar waren, andere een groter renvermogen en weer anderen een attribuut om aanvallers beter van zich af te kunnen slaan.

Maar daarmee riep Hij een nieuw probleem over zich af, want toen Hij de lente daarop weer eens kwam kijken, stonden zowel de alleseters als de vleeseters hem op te wachten.
“Nou maken die planteneters ons het leven zuur met al die nieuwe attributen die ze van U gekregen hebben,” begon de tijger. “Dat een olifant met zijn slurf een boom uit de grond kan trekken zodat iedereen ons in onze schuilplaats kan zien liggen – okee. Maar nu dreigt hij ons ook nog eens aan die grote tanden van hem te rijgen. Nou, daar is over nagedacht!” zei hij sarcastisch. “En dan die mensen die U tegen ons advies in geschapen hebt,” klaagde hij verder. “Die zijn pas echt een ramp. Denken maar dat alles van hen is. Niet alleen de vegetariërs maar ook ons zitten ze achterna. En alles wat ook maar een beetje eetbaar is eigenen ze zich toe. Echt alles.”
“Weet je wat ik pas zo´n mens hoorde verkondigen?” riep de leeuw nog vol verontwaardiging. “Dat U hen tot koning van de schepping had benoemd! Wat een arrogantie!”
“Ja, ja,” viel de Schepper hem bij. “Ik heb zelf ook genoeg met ze te stellen gehad. En je moest een weten wat ze allemaal zogenaamd uit mijn naam beweren. Maar ja, ik kan het niet meer terugdraaien. Ik kan ze niet ont-scheppen.”
“En daarom,” ging de tijger verder met zijn betoog, “willen wij ook iets extra´s zodat we minder gevaar lopen als we naar eten aan het zoeken zijn.”
En zo kregen ook de carnivoren en de omnivoren wat ze nodig meenden te hebben om makkelijker aan voedsel te kunnen komen.

Toen iedereen min of meer tevreden naar huis was, schoot het de Schepper te binnen dat door al die aanpassingen waar de dieren om hadden gevraagd, er in wezen niets was veranderd: de gejaagden konden zich beter verdedigen en de jagers konden gemakkelijker aanvallen. En dat eigenlijk alleen maar omdat de mens zich vijandig tegenover alle dieren gedroeg. Hij begon zich af te vragen of zijn laatste ontwerp wel zo’n intelligent idee was geweest.

Toen het duister begon in te vallen en de Schepper gezeten onder een grove den nog wat om zich heen zat te staren, hoorde hij vlak naast zich geritsel in een hoop bladeren. Langzaam kwam er een gedrongen beestje tevoorschijn, met een spits kopje, voorzien van een paar neusharen en nauwelijks zichtbare oortjes. Kleine, zwarte oogjes staarden de Schepper aan.
“Je bent laat, egeltje. Iedereen is al lang naar huis. En tevreden, geloof ik.”
“Ik heb zo snel gelopen als ik kon, maar ik kon ze niet bijhouden.”
“Vertel me maar wat je op je hart hebt,” zei de Schepper. “Je bent niet voor niets dat hele stuk komen lopen.”
“Het zijn vooral die mensen,” sprak de egel, waarbij zijn grote, naar voren staande snijtanden duidelijk zichtbaar werden.
“Het zal niet,” verzuchtte de Schepper.
“Kijk, als ik iemand aan hoor komen, verstop ik me snel tussen de planten en rol me op. Dat is best handig. Maar die mensen van U pakken me gewoon op om te kijken of ik wel voldoende vlees op de botten heb. En dan smijten ze me weer terug op de grond. Vaak op mijn rug, en weet U wel hoeveel werk het is om weer op mijn poten terecht te komen? En hoe pijnlijk dat is? Daar word je als egel niet vrolijk van kan ik U verzekeren.” Terwijl hij sprak speurde hij met zijn zwarte oogjes onophoudelijk de omgeving af.
“Okee,” zei de Schepper. “Ik begrijp het probleem. Wat wil je dat ik er aan doe?”
“Ik wil…” begon de egel, maar toen zag hij vanuit zijn ooghoeken hoe een vette regenworm onder een hoop dennennaalden wilde kruipen. Hij ging er zo snel hij kon achteraan. Dat hapje kon hij niet laten lopen. “…ik wil dit,” riep hij gulzig.
“Wat jij wilt,” zei de Schepper. En toen de egel voldaan weer tevoorschijn kwam waren zijn rug en flanken bedekt met  een enorme hoeveelheid stekelige dennennaalden.
Helemaal geen slecht idee van de egel, zei de Schepper tegen zichzelf, stond op en ging richting hemel.

 

Dit verhaal is geschreven door Kees Goossens, redacteur van mijn boeken.

Post Author
Els Baars
Natuurverhalen