een stoer en statige baasje, de HAAN (085)

Een haan is de baas van een harem hennen. Dit trotse fiere dier was ooit een stoere onafhankelijke vogel. Hoe hij lang geleden een huisdier is geworden, is een bijzonder verhaal. Luister:

Zoals elk jaar waren ook nu weer alle mensen en dieren uit de verre omtrek naar het feest gekomen om te vieren dat er een einde was gekomen aan de winter. De dagen gingen weer lengen, de bomen zouden weer groen worden, de bloemen gaan bloeien en er zou een einde komen aan de snijdende kou.
Omdat de haan altijd als eerste merkte dat de zon vroeger opkwam, was hij degene die het feest organiseerde. Hij kraaide naar iedereen dat het weer tijd was voor het jaarlijkse feest en riep de mensen op het vuur uit hun huis mee te brengen zodat er een groot vreugdevuur kon worden ontstoken. Tijdens het feest fungeerde hij als ceremoniemeester. Met zijn brede borst, priemende ogen en knalrode kuif straalde de haan gezag uit en met zijn luide stemgeluid kon hij beter dan wie ook het gepraat, gekraai, gekras en gekrakeel overstemmen.
Aanvankelijk stond iedereen zich te vergapen aan de hoogoplaaiende vlammen, maar al snel ging iedereen zo in de feestvreugde op dat ze het vuur vergaten en toen men huiswaarts begon te keren, merkte men dat het vuur was gedoofd. De meeste dieren bleven er laconiek onder, maar de mensen waren ontzet. Zij konden niet zonder vuur. Vuur was voor hen iets kostbaars. Was het gedoofd, dan had je niet zo maar nieuw vuur. Wat nu?
De haan, die zich verantwoordelijk voelde voor dit debacle, ging op een grote steen staan, riep met een stem die schor was van het vele gekakel dat hij nieuw vuur zou zoeken en vloog weg. Hij vloog over berg en dal, over rivier en moeras, tot hij eindelijk een sliertje rook zag opstijgen uit de schoorsteen van een riant gelegen huis. Brutaal stapte hij de keuken binnen, tot blije verrassing van een jongen die daar bij het haardvuur nog wat zat te mijmeren alvorens naar bed te zullen gaan.

Gallus was enig kind van welgestelde ouders. Hij was geboren toen zijn ouders de hoop op een nakomeling al vrijwel hadden opgegeven, met als gevolg dat Gallus tot op het bot verwend was. Hij was diep onder de indruk van de vogelman met die fiere rode kam op de kop en maakte een lekkere maaltijd voor hem klaar. Onder het eten vertelde de haan honderduit over een verre, wijde wereld die voor Gallus volslagen onbekend was. Hij bood de haan een slaapplaats aan, legde zich te ruste en verheugde zich al op de volgende ochtend, wanneer hij de mooie vogel aan zijn ouders zou kunnen laten zien. Maar toen hij sliep nam de haan snel een brandende tak uit de haard en vloog terug naar het feest. Bij zijn terugkeer werd hij door de mensen als een held bejubeld.
Gallus was ontdaan toen hij de volgende morgen merkte dat de mooie vogelman gevlogen was. Huilend vertelde hij zijn ouders over de onbekende droomvogel. Hij wist niet wie hij was of waar hij woonde, “maar,” riep hij stampvoetend, “ik wil hem terug! Hoe dan ook!” De ouders besloten de bijzondere vogel te gaan zoeken, want hun zoon kreeg nu eenmaal altijd zijn zin.
“Je zei dat hij een harde stem had,” zei de vader. “Dan moet hij een zeevogel zijn. Die moet boven het gebulder van de golven uit kunnen schreeuwen,” en ze voeren naar zee.
“Is dat hem?” vroeg hij, wijzend naar de mantelmeeuw. “Hij is stoer en sterk en krijst hard.” Maar de mantelmeeuw was niet de vogel waar ze naar op zoek waren.
“Je zei dat hij sterke voeten en sterke tenen had,” zei de moeder, “dan zal hij een moerasvogel zijn,” en ze voeren naar de plassen en moerassen. Daar hoorden ze de rauwe kreten van de blauwe reiger die statig met zijn imposante brede vleugels boven hen vloog. “Nee moeder, hij is mooi en statig, maar hij is hem niet,” sprak de zoon.
Ze meerden het bootje aan bij een graanveld, waar veel vogels graan pikten. “Dat moet hem zijn,” zei de moeder stralend. Ze zag een prachtige, bijna koninklijke vogel, glanzend bruin, met een witte ring om de hals, een prachtig rode gezichtsversiering, een lange sierlijke staart, stevige poten met lange tenen en een luide, rauwe roep. De zoon zuchtte: “Hij is misschien nog wel mooier dan mijn vogel, maar hij is hem niet.” Moedeloos staarde hij voor zich uit, niet wetend waar ze verder nog konden zoeken.

Plotseling hoorde Gallus de bekende schorre, allesoverheersende stem. Hij rende de boot uit en riep: “Ik heb je gezocht en eindelijk gevonden, ken je me nog?” Op de uitnodiging zijn ouders te ontmoeten, keek de haan hem van opzij aan en wandelde statig verder, alsof de jongen niet bestond. Lieve woordjes hielpen niet; er was zwaarder geschut nodig om hem aan boord te krijgen. De vader lokte hem met maïs. Dat lukte. Zodra de haan in het bootje stapte, wierpen ze een net over hem heen en zetten koers naar huis. Onderweg knipten ze zijn vleugelveren kort, zodat hij niet meer terug kon vliegen. Gallus en zijn ouders verwenden de haan zo erg dat hij al snel ook niet meer terug wilde. Zijn vleugelveren groeiden in de loop van de tijd weliswaar weer aan, maar hij was het vliegen verleerd en kon nog slecht korte stukjes, dicht bij de grond fladderen. Maar zijn trotse tred, zijn brede borst, zijn fiere rode kam en zijn harde schorre stem behield hij. De haan is altijd bij Gallus gebleven.

In de familie Kip (Gallus gallus domesticus), worden de mannen haan en de vrouwen hen genoemd. Kippen behoren tot de fazantenfamilie. Ze worden al 4000 jaar door de mens gehouden voor eieren en vlees. In een kippengroep is de haan de baas, en onder de hennen is een duidelijke hiërarchie, de “pikorde”: de hoger geplaatste dieren pikken lager geplaatste kippen op de kop en krijgen het beste eten en de hoogste en veiligste slaapplek. De kuikens zijn nestvlieders, zodra ze uit het ei komen kunnen ze al lopen en scharrelen ze hun eigen eten bij elkaar. Ze zitten in het begin vaak bij de kloek in de veren voor de warmte. Kippen lopen het liefst op de grond maar bij gevaar kunnen ze goed vliegen. Het zijn prooidieren en worden door veel andere dieren gegeten.

De mens is de grootste kippeneter. Hierdoor leven miljarden kippen over de hele wereld in ellendige omstandigheden hun korte leven. De hennen leven in de bio-industrie voor de eieren en het goedkope vlees. Weinig haantjes worden volwassen, ze worden als eendagskuikens gedood omdat ze economisch weinig opbrengen.

Onder normale omstandigheden kan een kip tussen de 10 en 20 jaar oud worden.

 

© Els Baars, Natuurverhalen.nl

 

 

Post Author
Els Baars
Natuurverhalen